Katjes

Tropenjaren waren het. Ik droomde in die periode met grote regelmaat dat wel twintig jonge katjes mij belaagden en zich met hun nageltjes aan mijn hele lijf vastklampten. Ik vond dat ook in mijn diepe slaap ontzettend hinderlijk en probeerde ze steeds opnieuw van me af te schudden. Dat lukte wel, maar ze kwamen terug. Altijd maar weer…

Ik heb het over de periode dat mijn kinderen nog echt klein waren. Klein in de zin van niet kunnen lopen, zitten of zinnige dingen zeggen. Laat staan hun eigen broek dicht krijgen of even zelf een boterhammetje smeren. Klein in de zin van huilen zonder duidelijk aanwijsbare reden, bergen met vol gepoepte luiers, de speen als de ultieme life saver en je nieuwe beste vriend. Die om de een of andere reden altijd spoorloos verdween. Klein in de zin van blij zijn met vier uur onafgebroken slaap, een rap ontwikkeld nieuw zintuig voor naderend onheil zoals stopcontacten, tafelpunten, trappetjes en dergelijke, en – altijd verdacht; WAT zijn ze aan het uitspoken?! – té lange stiltes in huis.
Oftewel, klein in de zin van volledig afhankelijkheid, van jou. En het daarbij behorende gevoel voortdurend ‘aan’ te moeten staan, omdat er werkelijk ieder moment van de dag een beroep op je kan worden gedaan. Twenty-four-seven.

Natuurlijk, ik overdrijf. Mijn kinderen sliepen behoorlijk snel behoorlijk goed door. En ik heb ongelooflijk veel LOL beleefd aan al deze ellende. Ouders houden gewoon oeverloos veel van hun kinderen en kunnen daardoor vreselijk veel hebben. Maar tropenjaren, dat waren het wel. Pas bedacht ik me dat ik nooit meer over de katjes droom!

1 reactie

  1. Herken hier niets van, mijn kinderen hadden dat helemaaaal niet. En we hadden slechts één katje, dag en nacht, en iedereen was er een beetje bang voor.

    Like

Plaats een reactie